Mijlpaalarrest Europees Hof van Justitie op til inzake commissionering handelsagent?

De Europese Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgeving van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten voorziet in zijn artikel 7, lid 1, het volgende:

“Voor een tijdens de duur van de agentuurovereenkomst gesloten handelstransactie heeft de handelsagent recht op de provisie:

a. indien de transactie is gesloten dankzij zijn optreden, of

b. indien de transactie is gesloten met een derde die in een eerder stadium door hem als klant was aangebracht voor een dergelijke transactie.”

In het Belgisch recht is deze bepaling overgenomen, aanvankelijk in artikel 10 van de Belgische Agentuurwet van 13 april 1995, thans in artikel X.8, 2° van Boek X, titel 1 van het Wetboek Economisch Recht.

Sinds de invoering van deze bepaling is er discussie omtrent de vraag of het tweede lid van dit artikel, namelijk het recht op commissie voor de handelsagent indien de zaak wordt afgesloten met een klant die eerder door de agent voor een contract van dezelfde aard is aangebracht, dwingend van aard is of niet.

Deze bepaling wordt relevant indien een klant in eerste instantie door een handelsagent wordt aangebracht en vervolgens de principaal, zonder tussenkomst van de agent, rechtstreeks een gelijkaardige transactie afsluit met de betrokken klant.

Heeft de agent in voorkomend geval toch nog recht op zijn gebruikelijke commissie omdat de klant initieel door hem werd aangebracht en er vervolgens rechtstreeks door de principaal met de betrokken klant voor gelijkaardige producten of diensten wordt gehandeld? Of kunnen partijen contractueel overeenkomen dat op deze verkopen geen commissie verschuldigd is?

Het Poolse hoogste rechtscollege heeft in dit verband aan het Europees Hof van Justitie een prejudiciële vraag gesteld teneinde de betrokken bepaling uit de Europese Richtlijn te interpreteren en standpunt in te nemen omtrent de vraag of deze bepaling als een dwingende of een niet-dwingende bepaling dient te worden aanzien.

Advocaat-generaal Capeta heeft op 9 juni 2022 in deze zaak zijn conclusie neergelegd en in deze conclusie als standpunt ingenomen dat het recht van een agent op commissie op zaken die worden afgesloten met een vroeger door hem voor een gelijkaardige transactie aangebrachte klant, contractueel moet kunnen worden uitgesloten of gewijzigd.

Met andere woorden, de advocaat-generaal komt tot de conclusie dat de betrokken bepaling niet van dwingende aard is en bijgevolg door de partijen kan worden uitgesloten.

Het is nu wachten op het arrest van het Europees Hof van Justitie in deze zaak om hieromtrent definitief uitsluitsel te krijgen.

Datum van publicatie: juni 2022

KOEN DE BOCK

Advocaat